De wereld volgens Tony De Voeger: Het verdriet van Hugo Boss
- Tony De Voeger
- 28 mrt
- 3 minuten om te lezen

Zijn vrienden staan naast me. Ze ruiken naar Hugo Boss en naar ongekend verdriet. Op de begrafenis van een achttienjarige jongen zie ik in de aula, honderden foto's van hem voorbijkomen op twee grote schermen.
Ik zie hem boven een plastic flesje Fanta hangen, ik zie hem in een snelle witte sportauto glunderen, ik zie hem met een dolfijn zwemmen, ik zie hem met één van zijn broers in een grote gocart zitten, ergens aan onze Belgische kust en ik zie hem op een ziekenhuisbed met een verpleger het Uno kaartspel spelen.
Maar de foto die mij het diepste raakt, is een foto met een grote badhanddoek. De foto is genomen op de parkeerplaats van een strand of een meer dat ik niet kan thuiswijzen. Zijn moeder houdt de handdoek omhoog, zodat hij rustig zijn zwembroek aan kan trekken. Of misschien wel uit, maar daar gaat het niet om, het gaat om het moment. Het gaat om de koestering van haar zoon door de moeder. Een moeder met een reuze badhanddoek. Een zoon die zich op zijn gemak voelt door de aanwezigheid van de grote handdoek, maar toch ook haast maakt. Hij weet ondertussen dat hij in een wereld leeft waar zware windstoten bestaan.
Op de begrafenis is het zo druk dat ik moet blijven rechtstaan. Ik vind het goed om te blijven staan op begrafenissen. Zitten is een stap dichter bij liggen en ik wil vandaag niet liggen. Ik wil zo ver mogelijk bij liggen vandaan blijven. Voor te liggen is er achter vandaag nog tijd genoeg. Laat mij nu maar rechtstaan. Zijn vrienden staan naast me. Ze ruiken naar Hugo Boss en naar ongekend verdriet. Een jongen snottert en veegt zijn tranen weg met de mouw van zijn jeansjas.
Een meisje met een neuspiercing en lichtblauw haar spreekt de zaal toe. Ze heeft het over hun vriendschapsband en over de gesprekken die ze met elkaar voerden. Hoe hij haar jarenlang heeft geholpen. Over hoe hij haar steeds weer heeft gered. Ze eindigt met de zin dat ze dankzij hem al vijfhonderd dagen clean is. Hij was haar badhanddoek. De jongen was al meer dan tien jaar ziek, maar hij hielp haar beter worden. Hij kon zijn eigen pijn niet wegnemen, dus ging hij haar pijn maar te lijf.
Zijn vader heeft het over augustus 2012. Over een vakantie ergens in de Ardèche. Over hoe zijn zoon die nacht wakker werd van de pijn en dat ze dan samen over de camping gingen lopen. En dat zijn zoon na de wandeling weer kon slapen. Ik zie ze lopen. Vader en zoon. Steeds sneller en sneller. Vier voeten in het grind. Ze lopen in onnavolgbare bochten over de camping. Onder de scheerlijnen en de voortenten. Langs het water. Onder de bomen door naar de kantine en langs twee petanque banen. Ze lopen zo snel dat de pijn ze niet meer kan volgen. Ze kijken om en zien de pijn doodvermoeid tegen een boom aanleunen. Ruben en zijn vader zijn uit de slagschaduw van de pijn gestapt. Er kan weer terug geslapen worden.
Ik kijk naar de moeder en denk aan die grote badhanddoek. Ze staat er nog steeds. Daar op die parkeerplaats van dat meertje of dat strand. De koffer van de auto staat open. De zon schijnt niet, maar het ziet er niet koud uit. Het is warm genoeg om straks te gaan zwemmen. Het is warm genoeg om broers en vader weer nat te spatten.
Ik hoop dat die parkeerplaats de parking van de hemel is. Ja, dat zou pas geweldig zijn. Dat de hemel op de parkeerplaats van een meer of een strand ligt. Mooier kan het toch niet worden. Verscholen achter de grote badhanddoek van Ruben’s moeder.
コメント