top of page
t_high.png

De wereld volgens Tony de Voeger: Een hold-up pursang


Op een bank naast de ingang van het station zitten vier scholieren. Op het trottoir voor het bankje glinstert een omvangrijke plas speeksel. De meisjes giechelen het uit, de jongens spuwen het uit. Ze spuwen zo veel mogelijk en ook zo ver mogelijk.


De meest slijmerige brokken komen van diep. Overdreven diep. Je kunt hun speekselstof dan ook makkelijk herkennen aan de soms nog natrillende jeugdblaren in gebroken wit.

 

De jongens zitten rustig op hun bankje. Ze scheppen op over de mooiste meisjes en duwen hun handen in zakken paprikachips  die ze nooit helemaal opeten. Iedereen kent dit soort van jongens, het is een theatraal verhaal. Deze jongens zitten niet rustig op een bank, nee, ze wachten en ze lonken. Als roofvogels met een getaande zweefhuid cirkelen ze boven het eerste en het beste nietsvermoedende slachtoffer dat ongetwijfeld hun dwaas pad zal kruisen.

 

Een jongetje komt uit het station op vooroorlogse sportschoenen, op zijn waterige neus rust een goedkoop bolpuntkombrilletje. Hij kijkt naar de grond met een afgeknabbelde sjiek in zijn mond. Iedereen kent dit soort van jongens, dit is geen theatraal verhaal. Vier winters lang keek hij onafgebroken naar de grond. Want de grond stelde hem nooit vragen. De grond stelde nooit teleur. De grond was zijn vriend. Zijn enige vriend. Hij keek op naar de poriën daar beneden.

 

De jongens verlaten hun bankje en beginnen onmiddellijk met pesten. Ik haat dat focking woord. Pesten. Want pesters dekken hun lading niet. Hun woorden zijn te licht voor de zware februarilucht. Lijzig en slepend dwarrelen ze neer op z’n geliefde grond. En daar blijf je beter vanaf.

 

Je wordt ook niet zomaar gepest. Nee, je wordt aangevallen op alles wat je bent en wat je bezit. Het is een inbraak. Zeker voor hem. Een hold-up pur sang. Je breekt de straatstenen uit zijn grond. Het is diefstal. Mensen vernielen zijn levenspad. En dan noemen ze het pesten? Dat is hetzelfde als dat je helemaal in elkaar wordt geslagen, en dat daarna de mensen zeggen dat ze je wilden kriebelen.

 

De jongens beginnen over de schoenen van hun slachtoffer. "Waar heb je die schoenen gekocht? Bij de antiquair?" Het jongetje kijkt naar zijn heilige grond en loopt door. “Serieus, verkopen ze die ook voor mannen?” Hij kijkt naar beneden. Zijn grond kleurt tarmac, grijs asfalt, een lange rijzige startbaan. 

 

Het jongetje begint te lopen. Over de Prins Albertlaan. Langs frituur 't Park. Door het stadspark. De pestkoppen proberen hem bij te houden, maar het jongetje is veel te snel. Wat begon als een vlucht is een intrede geworden. Ze probeerden hem in te halen, maar het jongetje loopt zo snel dat hij straks gaat opstijgen.

 

"Man, wat ben jij snel. Wil je misschien bij ons komen voetballen?” schreeuwt de dikzak met de kortste benen. Er hangen nog stukjes paprikachips in zijn mondhoeken. Maar het jongetje loopt gewoon door. Langs de Vissegatstraat. Over de Veemarkt. Over het zebrapad, recht naar het Speelhof. Maar hij houdt helemaal niet van spelen of van voetbal, hij houdt van lopen.

 

Kijk hem lopen op z’n oude schoenen. En dan blijft het jongetje heel even staan en kijkt naar zijn achtervolgers, maar hij ziet ze niet meer. Het jongetje kijkt dwars door ze heen. Hoe kan ik nu zwak zijn, als die vier aasgieren mij niet eens kunnen pakken? denkt hij. Het jongetje glimlacht en kijkt voor de laatste keer in zijn leven naar zijn geliefde grond. Met het hoofd rechtop in de prille lentelucht loopt hij uitgelaten naar huis.

 

foto: Debby Termonia


 
 
 

Comentarios


bottom of page